Inleiding
Met ingang van 1 januari 2024 heeft de Rijksoverheid de wettelijke rente verhoogd naar 7%. Deze verhoging kan invloed hebben op zowel geldvorderingen die voortkomen uit de wettelijke verdeling als geldvorderingen die voortkomen uit een beroep op de legitieme portie, welke erfrechtelijke vorderingen (mogelijk) met een rente van 1% per jaar worden verhoogd. In dit artikel wordt hier kort op ingegaan.
Bij de wettelijke verdeling gaan de goederen van de nalatenschap (tenzij deze wettelijke regeling in een testament buiten toepassing is verklaard) naar de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner, waarbij de kinderen een geldvordering op die langstlevende krijgen ter grootte van hun erfdeel. Deze vordering is pas opeisbaar na (kort gezegd) het overlijden van de langstlevende, indien de langstlevende in staat van faillissement wordt verklaard, indien de langstlevende in de schuldsanering gaat of bij eventuele andere in het testament genoemde gevallen. De wet regelt dat deze vordering van de kinderen wordt vermeerderd met het percentage van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan 6%. Dit ligt anders indien de overledene, of de langstlevende tezamen met de kinderen, anders hebben bepaald. Deze regeling was lange tijd niet aan de orde, omdat de wettelijke rente niet hoger was dan 6%. Met de recente verhoging van de wettelijke rente naar 7%, betekent dit dat op (bestaande en nieuwe) vorderingen uit hoofde van de wettelijke verdeling jaarlijks 1% wordt opgeteld, tenzij het testament anders bepaalt of andere afspraken zijn gemaakt tussen de langstlevende en de kinderen.
Indien sprake is van een onterfd kind, kan dit onterfde kind altijd nog aanspraak maken op de legitieme portie. Het onterfde kind is dan geen erfgenaam, maar heeft een geldvordering op de nalatenschap en is dus schuldeiser. De vordering uit hoofde van de legitieme portie is op grond van de wet in beginsel pas opeisbaar zes maanden na het overlijden van de erflater. Als sprake is van de hiervoor genoemde wettelijke verdeling, dan geldt dat deze vordering pas opeisbaar is als de langstlevende komt te overlijden, failliet gaat of in de schuldsanering komt. Ook voor deze erfrechtelijke vordering kent de wet de regeling dat deze vordering wordt verhoogd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan 6%. De recente verhoging van de wettelijke rente naar 7% betekent dus dat ook de vorderingen uit hoofde van de legitieme portie nu met 1% worden verhoogd. Het verschil met de vordering op basis van de wettelijke verdeling is dat deze verhoging niet vanaf het moment van overlijden van de erflater plaatsvindt, maar vanaf het moment dat aanspraak wordt gemaakt op de legitieme portie.