Dennis Snelders
advocaat
Secuur | Volhardend | Onverstoorbaar
"Procederen tegen de overheid vraagt om strijdlust en een lange adem. Als fanatiek schaker ben ik niet anders gewend."
Blijkens rechtspraak van de ABRvS verzet het bestemmingsplan zich bij wijze van uitzondering niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan (vgl. onder meer de uitspraken van 13 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT3708, 3 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL6212, 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3702, en 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2026). In geval van kortdurend en incidenteel strijdig gebruik is geen omgevingsvergunning op grond van de Wabo vereist.
Kortdurend en incidenteel strijdig gebruik wordt echter niet snel aangenomen. Indien een evenement slechts twee aaneengesloten dagen en eenmaal per jaar plaatsvindt, maar zowel de voorbereiding van het evenement als de afbraak ervan verscheidene dagen in beslag nemen, dan is geen sprake van kortdurend en incidenteel strijdig gebruik. Dit betekent dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
Indien geen sprake is van kortdurend en incidenteel strijdig gebruik, dan is een omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het toetsingskader voor dit artikel is gelegen in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het evenement mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Van een goede ruimtelijke ordening zal veelal sprake zijn indien een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden is verzekerd.
Via artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 1° , van de Wabo kan vergunning worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. Steeds zal dus moeten worden bezien of het bestemmingsplan zelf regels bevat, waarmee ten behoeve van evenementen kan worden afgeweken van de gebruiksregels. Is dit het geval dan kan, indien aan de voorwaarden van de bestemmingsplanregels wordt voldaan, een omgevingsvergunning worden verleend.
Via artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2°, van de Wabo kan vergunning worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur (Amvb) aangewezen gevallen. De Amvb als bedoeld in deze bepaling is het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 4, onderdeel 11, Bijlage II Bor kan voor afwijkend gebruik van gronden voor een periode van maximaal 10 jaar vergunning worden verleend.
Aanvankelijk was in het Bor bepaald (artikel 4, onderdeel 8, Bijlage II) dat omgevingsvergunning kon worden verleend voor het gebruik van gronden ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van maximaal vijftien dagen per evenement. Deze mogelijkheid is echter vervallen per 1 november 2014 en vervangen door de mogelijkheid een omgevingsvergunning te verlenen voor ander gebruik van gronden voor een periode van maximaal tien jaar. In de omstandigheid dat de mogelijkheid voor een omgevingsvergunning met deze wetswijziging is verruimd, heeft de ABRvS overigens geen reden gezien om terug te komen van voormelde uitspraak van 3 maart 2010 over kortdurend en incidenteel strijdig gebruik. De regel blijft dat enkel in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan (ABRvS 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2026 r.o. 4.1).
Tot slot kan via artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 3° van de Wabo omgevingsvergunning worden verleend, in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De beslissing al dan niet omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het ter plaatse geldende planologische regime behoort -doorgaans- tot de bevoegdheden van het college van B&W, waarbij het college beleidsvrijheid heeft. De rechter moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen (o.a. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1245, r.o. 7.1).
In de praktijk zie je dat vooral het aspect geluid c.q. hinder voor discussie zorgt. Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning zal onderzocht moeten worden hoe de geluidhinder als gevolg van het evenement zich verhoudt met een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. Aan een omgevingsvergunning zullen om die reden veelal geluidvoorschriften worden verbonden. Het oordeel dat hinder onaanvaardbaar is, is echter afhankelijk van het antwoord op de vraag of het college aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dit geluid veroorzaakt redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. Naast voorschriften over geluid kunnen ook andere voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Dit kunnen bijvoorbeeld voorschriften zijn ter voorkoming van nadelige gevolgen voor de in de omgeving van het evenement aanwezige flora- en fauna.
Een andere vraag is of voor het houden van (grote muziek-)evenementen ook een omgevingsvergunning benodigd is op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Een dergelijke vergunning is benodigd op het moment dat het houden van een evenement moet worden aangemerkt als een “inrichting”. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, wordt in de jurisprudentie de duur (inclusief op- en afbouw van het evenement), de omvang (aantal podia) en de frequentie (bijvoorbeeld jaarlijks terugkerend op dezelfde dag) van het evenement van belang geacht. Is slechts sprake van een kortdurend evenement en vindt dit evenement niet jaarlijks op dezelfde dag plaats, dan wordt een evenement doorgaans niet aangemerkt als een inrichting in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. De ABRvS kwalificeerde in haar uitspraak van 25 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1230) een jaarlijks op een andere dag terugkerend evenement voor een periode van 21 dagen (inclusief op- en afbouw) niet als inrichting.
Voor sommige evenementen zal mogelijk, naast een omgevingsvergunning voor het gebruiken van de gronden in strijd met het bestemmingsplan, ook een omgevingsvergunning benodigd zijn voor een andere activiteit genoemd in artikel 2.1 van de Wabo. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo). Indien het nodig is dat ten behoeve van het evenement nieuwe paden moeten worden aangelegd, kan het zijn dat hiervoor een aanlegvergunning is vereist.