Overigens moet het pensioenakkoord nog nader uitgewerkt worden. Daarvoor is een stuurgroep aangesteld die bestaat uit het kabinet en vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Bij de uitwerking zijn ook toezichthouders DNB en het AFM, het CPB en pensioenuitvoerders betrokken. De uitwerking van de stuurgroep wordt vooralsnog in april 2020 verwacht en medio 2020 is minister Koolmees van plan de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wat wordt ook alweer onder de RVU-heffing verstaan? RVU betekent: Regeling Vervroegd Uittreden. Als een vertrekregeling – kort samengevat – is bedoeld als overbrugging tot de pensioendatum dan wel als aanvulling op een vervroegd ingegaan pensioen, dan kwalificeert dat als een RVU. Op grond hiervan moet de werkgever 52% heffing aan de Belastingdienst afdragen. Een dergelijke regeling is namelijk in strijd met het uitgangspunt dat werknemers tot hun pensioendatum moeten blijven werken.
Om oudere werknemers, die werkend niet de AOW-leeftijd kunnen bereiken tegemoet te komen (denk aan zware beroepen zoals bouwvakker), voorziet het pensioenakkoord in een tijdelijke versoepeling. Concreet houdt dit in dat voor de periode 2021-2025 geen strafheffing verschuldigd is voor regelingen van vervroegde uittreding als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
– de vervroegde uittreding vindt plaats binnen de laatste drie jaar voor de AOW-leeftijd;
– er is sprake van een vrijwillige vertrekregeling voor zowel de werkgever als de werknemer (werkgever en werknemer moeten hier overeenstemming over bereiken);
– het bruto uitkeringsbedrag is niet meer dan een bepaalde maximale grens (waarschijnlijk ongeveer € 19.000,- per jaar).
Werkgevers kunnen dus in de jaren 2021 tot en met 2025 tot een in de wet bepaald bedrag aan werknemers een uitkering, bijdrage of premie toekennen, zonder daarbij het risico op een forse RVU-heffing te lopen. Voor werkgevers- en werknemersverenigingen bestaat de mogelijkheid om hier in cao’s nadere spelregels over op te nemen.
Deze regeling biedt oudere werknemers, voor wie het te belastend is om tot de AOW-leeftijd door te blijven werken, meer flexibiliteit om eerder te stoppen met werken. Gezien de hoogte van het vrijgestelde grensbedrag, is het echter maar zeer de vraag of dit voor alle oudere werknemers geldt. Het lijkt er eerder op dat deze versoepeling voornamelijk ziet op werknemers met lage lonen.
Werkgevers doen er in ieder geval verstandig aan om – als er een vertrekregeling met een oudere werknemer wordt getroffen – goed de hoogte van de toegekende vergoeding voor ogen te houden. Een strafheffing van 52% ligt namelijk op de loer.