Rente komt in het erfrecht geregeld voor, althans dat is het vermoeden dat mensen hebben als ze een vordering hebben op bijvoorbeeld de langstlevende. Volgens het erfrecht moet je soms over de vorderingen op een nalatenschap rente rekenen. In dit artikel zullen wij ingaan op de problematiek die speelt bij rente in het erfrecht omdat wij als erfrechtadvocaten dit geregeld zien voorkomen met soms grote gevolgen.
In de wet komt rente op meerdere plekken terug. De belangrijkste twee plekken waar rente terugkomt is in Artikel 13 Burgerlijk Wetboek Boek 4 met betrekking tot de wettelijke verdeling en Artikel 84 Burgerlijk Wetboek Boek 4 met betrekking tot de legitieme portie.
Voordat we kunnen spreken over rente, moeten we eerst weten waarover we rente berekenen. Volgens Artikel 13 Burgerlijk Wetboek Boek 4 krijgt, in het geval dat de wettelijke verdeling van toepassing is, de echtgenoot van de erflater, diegene die overleden is, alle goederen van de nalatenschap. Dit kan de woning zijn, maar ook spaargeld. Alles gaat naar de langstlevende. De kinderen krijgen in principe als de wettelijke verdeling van toepassing is geen goederen uit de nalatenschap.
De kinderen krijgen van de wetgever in lid 3 een vordering op de langstlevende. Deze vordering wordt pas opeisbaar zodra de langstlevende failliet wordt verklaard, in de schuldhulpsanering zit of overleden is. Normaal gesproken zien wij als erfrecht advocaten dat de vordering pas opeisbaar wordt zodra de langstlevende is overleden. Het komt niet vaak voor dat de langstlevende failliet gaat of in de schuldhulpsanering zit.
Waar ook rente over berekend kan worden is de legitieme portie. Volgens de wet heeft een erfgenaam altijd recht op de legitieme portie. In Nederland zijn wij volgens onderzoek nog steeds vóór de legitieme portie, ook al werd gedacht dat onder de bevolking afkeur bestond. Lees ons artikel over dit onderzoek. Op grond van Artikel 84 Burgerlijk Wetboek Boek 4 moeten we in bepaalde gevallen rente berekenen over de legitieme portie.
We hebben net vastgesteld waarover we de rente moeten berekenen, namelijk de vordering op de langstlevende óf de legitieme portie. We moeten nog eenmalig inzoomen op de wettelijke bepaling voordat we overgaan op de voorbeelden met berekeningen. De wet schrijft het volgende over de rente in beide voorgenoemde artikelen:
(De vordering wordt, red.)… vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop de … (vordering openvalt, red.)
Hierbij moet extra aandacht worden gevestigd bij de woorden voor zover. Voor zover houdt in dit geval in dat we enkel rente mogen rekenen voor zover de wettelijke rente hoger is dan zes procent. Daarnaast mogen we in dat geval enkel het verschil tussen de wettelijke rente en zes procent rekenen.
De rente mag enkel volgens de wet berekend worden over de hoofdsom. Er is dus geen sprake van samengestelde rente. Dit houdt in het kort in dat er geen ‘rente op rente’ kan worden gerekend zoals dat wel het geval is bij geld dat op een spaarrekening staat. Nu we weten hoe we de rente moeten berekenen en waarover we de rente moeten berekenen moeten we weten hoeveel rente we moeten rekenen.
We moeten, zoals eerder aangegeven, aansluiten bij de wettelijke rente voor zover de wettelijk rente hoger is dan zes procent. Hieronder volgt een opsomming waar we de wettelijke rente presenteren vanaf 2015 in periodes:
De wettelijke rente is vervolgens weer gezakt naar 6,00%. Voor uw beeldvorming: de vorige keer dat de wettelijke rente boven de 6,00% lag was van 2001 tot 2003.
In dit voorbeeld is de wettelijke verdeling van Artikel 13 Burgerlijk Wetboek Boek 4 van toepassing. Persoon A en B zijn echtgenoten van elkaar en hebben een gezamenlijk vermogen van 800.000 euro. Daarnaast hebben A en B twee kinderen C en D. B overlijdt op 1-1-2015. Vanwege de wettelijke verdeling gaat