Elke Wouters

“De cultuur bij Rassers is praktisch en doelgericht. Wij zijn gefocust op een tevreden cliënt. Daar doen we alles voor.”

Elke Wouters

Mijn werkterrein

Binnen de sectie Bouw en Overheid houd ik me onder meer bezig met zaken waar de overheid bij is betrokken. Dat kan zowel op bestuursrechtelijk als civielrechtelijk gebied zijn. Ik adviseer en procedeer geregeld tot bij de Raad van State, waar ik voor mijn overstap naar de advocatuur overigens drie jaar heb gewerkt en waardevolle ervaring heb opgedaan.

"De cultuur bij Rassers ligt me uitstekend: praktisch, doelgericht en helemaal gefocust op een tevreden cliënt. En daarvoor moet je ook investeren in jezelf. Doorzetten bij obstakels, je eigen pad uitzetten en de lat steeds hoger leggen."

Opleidingen
  • Nederlands recht, Tilburg University, accent Staats- en Bestuursrecht (cum laude), 2013
  • Grotius specialisatieopleiding Omgevingsrecht (Cum laude), 2021

 

Lidmaatschappen
  • Vereniging van Milieurechtadvocaten
  • Vereniging van Onteigeningsadvocaten

Elke Wouters heeft in het rechtsgebiedenregister van de Nederlandse orde van advocaten de volgende rechtsgebieden geregistreerd:

  • Bestuursrecht
  • Omgevingsrecht

Deze registratie verplicht haar elk kalenderjaar volgens de normen van de Nederlandse orde van advocaten tien opleidingspunten te behalen op ieder geregistreerd rechtsgebied

Gepubliceerde artikelen

Om onze klanten up-to-date te houden posten wij graag nieuws over de laatste ontwikkelingen van ons werk en het bedrijf.

22 nov. 2022

Wel of geen bouwstop voor bestaande en nieuwe projecten door Porthos-uitspraak

Op 2 november 2022 oordeelde de Raad van State in de zogenoemde “Porthos”-uitspraak dat de bouwvrijstelling van de natuurvergunningplicht voor wat betreft stikstof buiten toepassing moet worden gelaten. Achtergrond bouwvrijstelling Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is voor projecten, die een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaken, een natuurvergunning nodig. Om te voorkomen dat projecten geen doorgang konden vinden, is sinds 1 juli 2021 een bouwvrijstelling opgenomen in artikel 2.9a van de Wb en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming (Bnb). Projecten konden zodoende met toepassing van deze bouwvrijstelling toch doorgang vinden, ondanks dat sprake was van stikstofdepositie in de bouwfase. Uitspraak van de Raad van State De Raad van State maakt in haar uitspraak korte metten met de bouwvrijstelling. Zij oordeelt onder meer dat de generieke beoordeling die aan de bouwvrijstelling ten grondslag ligt, niet aantoont dat het pakket aan maatregelen waarmee de bouwvrijstelling is onderbouwd voldoende robuust en effectief is. De verhouding tussen de stikstofreductie als gevolg van de maatregelen op Natura 2000-gebieden in relatie tot de stikstofdepositie als gevolg van activiteiten in de bouwfase is onvoldoende concreet komen vast te staan. De gevolgen van de Porthos-uitspraak voor de praktijk Over de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State is reeds veel gezegd en geschreven. Hierbij kan globaal een onderscheid worden gemaakt tussen reeds vergunde situaties en nieuwe situaties. Vergunde situaties Op het moment dat een bouwactiviteit van een project al is afgerond, zal de Porthos-uitspraak vermoedelijk geen gevolgen hebben. Wel kan de uitspraak gevolgen hebben voor projecten waarvan de bouwactiviteiten nog niet zijn afgerond. In diverse artikelen en blogs wordt gezegd dat de uitspraak voor onherroepelijk vergunde situaties geen gevolgen heeft. Maar is dat wel zo? Gesteld kan immers worden dat de bouwactiviteiten plaatsvinden zonder de daarvoor vereiste toestemming van het bevoegd gezag. Bij stikstofdepositie in de bouwfase is - achteraf bezien - wel degelijk een vergunning voor de bouwfase vereist. Die vergunningplicht zou mogelijk ondervangen kunnen zijn door de verleende vergunning voor de gebruiksfase. Indien de depositie in de bouwfase kleiner is dan de depositie in de gebruiksfase, zou de vergunning voor de gebruiksfase afdoende kunnen zijn. Is de depositie in de bouwfase echter groter dan in de gebruiksfase, dan zal de vergunning voor de gebruiksfase niet afdoende zijn, en zal alsnog toestemming voor de bouwfase verkregen moeten worden. Dat een onherroepelijk vergunning geen zekerheid biedt, volgt ook uit de Logtsebaan-uitspraak van de Raad van State. Vergunningen op grond van de Wnb kunnen onder voorwaarden immers worden ingetrokken. Het antwoord op de vraag of een onherroepelijke vergunning voldoende zekerheid biedt, zal ongetwijfeld snel volgen. MOB heeft blijkbaar een handhavingsverzoek ingediend tegen de verbouwing/renovatie van het Binnenhof. Nieuwe situaties In het kader van lopende en nieuwe vergunningsaanvragen zal de stikstofdepositie voor de bouwfase én de gebruiksfase beoordeeld moeten worden. Dezelfde regels zijn van toepassing als vóór de invoering van de bouwvrijstelling. Stikstofdepositie van een project zal primair met een voortoets moeten worden beoordeeld, en bij gebleken significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden passend moeten worden beoordeeld. Afhankelijk van de uitkomsten van de passende beoordeling is al dan niet een natuurvergunning voor de bouw- en de gebruiksactiviteit van het project benodigd. Conclusie Het vervallen van de bouwvrijstelling kan voor ieder project andere gevolgen hebben. Dit zal met name afhangen van de fase waarin het project zich bevindt. Indien de bouwfase nog niet is afgerond, verdient het aanbeveling om de depositie in deze fase alsnog te beoordelen. Afhankelijk van de uitkomst hiervan kunnen de risico’s vervolgens worden ingeschat. Leidt de bouwfase niet tot depositie, dan kan probleemloos worden doorgebouwd. Dan is immers geen vergunning benodigd. Is wel sprake van depositie, dan zou de vergunning voor de gebruiksfase afdoende kunnen zijn, indien de depositie in de gebruiksfase groter is dan in de bouwfase. Is die vergunning er niet of is die niet afdoende, dan bestaat er risico op handhaving. Handhaving kan mogelijk leiden tot intrekking van reeds verleende vergunningen, of tot stillegging van de bouwwerkzaamheden. Handhaving kan worden voorkomen door concreet zicht op legalisatie. Daarvoor zal in de regel een ontvankelijke aanvraag moeten worden ingediend en aannemelijk moeten zijn dat de vergunning wordt verleend. Mocht u nader geïnformeerd willen worden over dit onderwerp dan kunt u contact opnemen met Marnix Wolf per e-mail (wolf@rassers.nl) of telefonisch 076-5 136 127, of met Elke Wouters per e-mail (wouters@rassers.nl) of telefonisch 076-5 136 175.

11 mrt. 2022

Van Wob naar Woo: de openbaarmakingsplicht

De Woo kent net als de Wob zowel een actieve openbaarmakingsplicht als een passieve openbaarmakingsplicht. Onder de Wob ligt daarbij de focus op de passieve openbaarmakingsplicht. Het initiatief van de openbaarmaking ligt daarbij bij de verzoeker. De Woo brengt hierin verandering. Ook de actieve openbaarmaking van informatie is een speerpunt. Actieve openbaarmakingsplicht De actieve openbaarmakingsplicht voor bestuursorganen is in de Woo uitgebreider ten opzichte van de Wob. De Wob kent juist aan bestuursorganen een grote mate van vrijheid toe om naar eigen inzicht documenten openbaar te maken (actieve openbaarheid). In artikel 3.3 van de Woo is een uitputtende lijst opgenomen met documenten die bestuursorganen uit eigen beweging openbaar moeten maken. Het gaat hier bijvoorbeeld om informatie over de organisatie en werkwijze van het bestuursorgaan, waaronder de taken en bevoegdheden van de organisatieonderdelen. Openbaarmaking moet zo spoedig mogelijk geschieden, doch uiterlijk binnen twee weken na vaststelling of ontvangst van de informatie. Dit betekent dat bedrijven en particulieren zich ervan bewust moeten zijn dat informatie die zij verstrekken aan de overheid op zeer korte termijn openbaar kan worden. Nieuw onder de Woo is ook dat ontwerpen van besluiten waarover extern advies is gevraagd ook actief openbaar moeten worden gemaakt, inclusief de daarbij behorende adviesaanvraag. Belangrijk te vermelden is dat aan artikel 3.3 van de Woo geen terugwerkende kracht toekomt. Dit betekent dat geen openbaarmakingsplicht geldt ten aanzien van documenten die zijn opgesteld of ontvangen vóór inwerkingtreding van de openbaarmakingsplicht uit de Woo. De specificatie van de actieve openbaarmakingsplicht zou een cultuurverandering bij bestuursorganen met zich moeten brengen. In plaats van op verzoek, zouden bestuursorganen onder de Woo eerder uit zichzelf informatie openbaar moeten maken. Deze informatie moet ook bereikbaar zijn voor een ieder. Op grond van artikel 3.3b Woo dienen alle documenten die onder de actieve openbaarmakingsplicht vallen via een digitaal platform (PLOOI) toegankelijk te worden gemaakt. PLOOI is een platform voor open overheidsinformatie, waar alle overheidsinformatie vindbaar moet zijn. Passieve openbaarmakingsplicht Onder de Woo blijft het mogelijk om bij het bestuursorgaan een verzoek in te dienen om informatie openbaar te maken. De Woo kent geen veranderingen ten aanzien van de indieningsvereisten van een verzoek om openbaarmaking. Eenieder kan een verzoek indienen bij een bestuursorgaan om informatie openbaar te maken. Daarbij hoeft de verzoeker geen belang te motiveren waarom hij de informatie wenst te ontvangen. Het verzoek om informatie te openbaren, kan zowel schriftelijk als elektronisch worden ingediend (artikel 4.1, tweede lid, van de Woo). Onder de Woo zijn de procedurele verschillen tussen verzoeken omtrent milieu-informatie en andere informatie opgeheven. De termijn om te reageren op een verzoek om milieu-informatie is nu gelijk aan de termijn voor een ander informatieverzoek (vier weken). Voorts dient het bestuursorgaan onder de Woo bij ieder openbaarmakingsverzoek informatie te verstrekken over de wijze waarop de informatie tot is gekomen. Deze verplichting gold onder de Wob uitsluitend voor het verstrekken van bepaalde milieu-informatie. Voor de passieve openbaarmakingsplicht kent de Woo geen overgangsrecht. De regels over de passieve openbaarmakingsplicht treden direct in werking.

20 mei 2021

Afwijzing NOW of TVL? U kunt bezwaar maken!

Als gevolg van de corona-maatregelen heeft de overheid verschillende subsidies beschikbaar gesteld om bedrijven financieel te ondersteunen.

31 jul. 2020

De nakoming van toezeggingen van bestuursorganen in de praktijk

Ruim een jaar geleden heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State haar jurisprudentie over de werking van het vertrouwensbeginsel ingrijpend gewijzigd. De Afdeling overwoog dat een toezegging van een bouwinspecteur en andere ambtenaren aan een vrouw uit Amsterdam het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het gemeentebestuur van Amsterdam in haar geval niet handhavend zou optreden tegen het niet in overeenstemming met de vergunning aanwezige dakterras. Op deze uitspraak en de daaruit voortvloeiende jurisprudentiewijziging ben ik uitgebreid in een eerdere blog ingegaan. Kort gezegd dienen volgens de Afdeling voor het antwoord op de vraag of een bestuursorgaan een toezegging dient na te komen de volgende stappen doorlopen te worden: 1. Is er sprake van een toezegging? 2. Zo ja, kan deze worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan? 3. Zo ja, zijn er zwaarder wegende belangen die zich verzetten tegen honorering van het met de toezegging gewekte vertrouwen? Zo ja, dan moet beoordeeld worden of de benadeelde aanspraak heeft op enige vorm van compensatie. In het afgelopen jaar heeft de Afdeling meerdere uitspraken over het vertrouwensbeginsel gedaan waarbij zij haar nieuwe jurisprudentie heeft toegepast. In dit kader wordt gewezen op uitspraken van 12 februari 2020 en 22 april 2020 waarin de Afdeling oordeelde dat door de betrokkene een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kon worden gedaan. Het bijzondere aan deze uitspraken is dat nakoming van de toezeggingen een bestuursorgaan in beide uitspraken zou verplichten tot handelen in strijd met de wet. Dit doet de vraag rijzen in hoeverre voor het bestuursorgaan de verplichting bestaat om de gedane toezeggingen ook daadwerkelijk na te komen. In een uitspraak van 10 juni 2020 gaat de Afdeling uitgebreid in op de derde stap. In die zaak stond niet ter discussie dat het bestuursorgaan het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat de gevraagde omgevingsvergunning voor een cafetaria zou worden verleend. Het bestuursorgaan zag daarin evenwel geen reden de vergunning ook daadwerkelijk te verlenen, nu in dat geval van de gemeentelijke beleidsregel afgeweken zou moeten worden. Het college motiveert in dit verband dat het algemeen belang bij handhaven van het bestemmingsplan en het voorkomen van ongewenste precedentwerking zich verzetten tegen het verlenen van een omgevingsvergunning. Aangezien de betrokkene naar aanleiding van de toezeggingen van het bestuursorgaan investeringen had gedaan, heeft het college besloten om aan deze betrokkene een schadevergoeding toe te kennen. De Afdeling overweegt: "Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming." Volgens de Afdeling mocht het bestuursorgaan in dit geval volstaan met het toekennen van een schadevergoeding en was het bestuursorgaan niet verplicht de toezeggingen na te komen door de gevraagde vergunning te verlenen. De Afdeling betrekt in haar overweging dat volgens haar de betrokkene geen redenen heeft aangevoerd waarom het college niet mocht volstaan met het toekennen van een schadevergoeding. Uit deze uitspraak volgt kortom dat het bestuursorgaan ondanks de toezeggingen die zijn gedaan niet verplicht is een vergunning te verlenen. Een weigering om de vergunning te verlenen kan standhouden, onder de voorwaarde dat het bestuursorgaan zijn besluit goed motiveert, bijvoorbeeld aan de hand van het gemeentelijk beleid, en mits degene aan wie de toezeggingen zijn gedaan wordt gecompenseerd voor geleden schade. Vraag is wel hoe de jurisprudentie zich op dit onderdeel gaat ontwikkelen. Het zou namelijk niet de bedoeling moeten zijn dat de Afdeling vorig jaar voor burgers de deur op een kier heeft gezet en bestuursorganen eerder heeft willen binden aan uitlatingen van bestuurders en ambtenaren, maar deze deur vervolgens volledig dichtgooit bij de feitelijke nakoming van de toezeggingen door te overwegen dat bestuursorganen, mits voldoende gemotiveerd, kunnen volstaan met uitsluitend de toekenning van een schadevergoeding. Indien u nader geïnformeerd wilt worden over dit onderwerp dan kunt u contact opnemen met Elke Wouters, per e-mail wouters@rassers.nl of telefonisch op nummer 076-5 136 175, dan wel met de andere advocaten van de sectie Overheid en Bestuursrecht.

14 jan. 2020

Spoedwet aanpak stikstof; oplossing of niet?

Op 1 januari jl. is de Spoedwet aanpak stikstof in werking getreden. Deze wet voorziet onder meer in een aantal wijzigingen van de Wet natuurbescherming (Wnb), waarmee extra instrumenten in het leven worden geroepen om de stikstofproblematiek aan te pakken. Het is de bedoeling dat hierdoor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken en die geraakt zijn door de PAS-uitspraken weer doorgang kunnen vinden. In deze blog worden de vijf belangrijkste wijzigingen uit de Spoedwet besproken.

3 jun. 2019

Een toezegging van een ambtenaar kan nu het bestuursorgaan binden!

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) haar jurisprudentie over de werking van het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht ingrijpend gewijzigd. Uit de uitspraak volgt dat een toezegging van een bouwinspecteur en andere ambtenaren aan een vrouw uit Amsterdam het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het gemeentebestuur van Amsterdam in haar geval niet handhavend zou optreden vanwege het niet in overeenstemming met de vergunning aanwezige dakterras.

22 mei 2019

Het energielabel voor kantoren

Op 2 november 2018 heeft de Minister van BZK een wijziging van het Bouwbesluit 2012 gepubliceerd. Met deze wijziging wordt een energielabel C-verplichting voor kantoren per 1 januari 2023 ingevoerd. Deze energielabel C-verplichting houdt in dat kantoren die op 1 januari 2023 niet ten minste energielabel C hebben, niet mogen worden gebruikt.

23 okt. 2018

Update! Asbestdaken verboden vanaf 31 december 2024

Vanaf 2025 zijn asbestdaken in Nederland hoogstwaarschijnlijk verboden. De tweede kamer heeft op 16 oktober 2018 ingestemd met het wetsvoorstel van staatssecretaris Van Veldhoven (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) om asbestdaken te verbieden.

18 okt. 2018

Blog 7: Evenementen en Omgevingswet

Het omgevingsrecht is een omvangrijk en complex rechtsgebied. Het omgevingsrecht is verspreid over 26 individuele wetten en meer dan 120 lagere regelgeving. In juni 2014 is het wetsvoorstel voor de Omgevingswet gepubliceerd. De bedoeling is dat de Omgevingswet de 26 individuele wetten en de lagere regelgeving vervangt.

22 mei 2018

Blog 5: Evenementen en beleid

Nagenoeg alle gemeenten beschikken over evenementenbeleid. Evenementen kunnen een gemeente "op de kaart zetten". In het evenementenbeleid wordt onder andere ingegaan op het soort evenementen dat gewenst is op de locaties waar evenementen (planologisch) zijn toegestaan.

14 mei 2018

Blog 4: Evenementen en rechtsmiddelen

In blog 1 zijn wij ingegaan op de verankering van evenementen in bestemmingsplannen. In blog 2 hebben wij uiteengezet wanneer een evenementenvergunning is vereist. Blog 3 ging over de omgevingsvergunning. In dit blog staat centraal de vraag welke rechtsmiddelen tegen deze besluiten aangewend kunnen worden.

13 apr. 2018

Blog 2: Evenementen en evenementenvergunning

In dit blog staat de evenementenvergunning centraal. Op het moment dat een evenement in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (zie hierover meer in blog 1) kan voor het houden van een evenement worden volstaan met een evenementenvergunning. In sommige gevallen is zelfs helemaal geen vergunning benodigd. De grondslag voor de evenementenvergunning is gelegen in de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV). Iedere gemeente kent een eigen APV. Het staat iedere gemeente vrij om zelf de voorwaarden voor een evenementenvergunning nader te formuleren.