Onze updates -

Nieuws algemeen

  • 164 resultaten
  • Reset filters
22 nov. 2022

Wel of geen bouwstop voor bestaande en nieuwe projecten door Porthos-uitspraak

Op 2 november 2022 oordeelde de Raad van State in de zogenoemde “Porthos”-uitspraak dat de bouwvrijstelling van de natuurvergunningplicht voor wat betreft stikstof buiten toepassing moet worden gelaten. Achtergrond bouwvrijstelling Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is voor projecten, die een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaken, een natuurvergunning nodig. Om te voorkomen dat projecten geen doorgang konden vinden, is sinds 1 juli 2021 een bouwvrijstelling opgenomen in artikel 2.9a van de Wb en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming (Bnb). Projecten konden zodoende met toepassing van deze bouwvrijstelling toch doorgang vinden, ondanks dat sprake was van stikstofdepositie in de bouwfase. Uitspraak van de Raad van State De Raad van State maakt in haar uitspraak korte metten met de bouwvrijstelling. Zij oordeelt onder meer dat de generieke beoordeling die aan de bouwvrijstelling ten grondslag ligt, niet aantoont dat het pakket aan maatregelen waarmee de bouwvrijstelling is onderbouwd voldoende robuust en effectief is. De verhouding tussen de stikstofreductie als gevolg van de maatregelen op Natura 2000-gebieden in relatie tot de stikstofdepositie als gevolg van activiteiten in de bouwfase is onvoldoende concreet komen vast te staan. De gevolgen van de Porthos-uitspraak voor de praktijk Over de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State is reeds veel gezegd en geschreven. Hierbij kan globaal een onderscheid worden gemaakt tussen reeds vergunde situaties en nieuwe situaties. Vergunde situaties Op het moment dat een bouwactiviteit van een project al is afgerond, zal de Porthos-uitspraak vermoedelijk geen gevolgen hebben. Wel kan de uitspraak gevolgen hebben voor projecten waarvan de bouwactiviteiten nog niet zijn afgerond. In diverse artikelen en blogs wordt gezegd dat de uitspraak voor onherroepelijk vergunde situaties geen gevolgen heeft. Maar is dat wel zo? Gesteld kan immers worden dat de bouwactiviteiten plaatsvinden zonder de daarvoor vereiste toestemming van het bevoegd gezag. Bij stikstofdepositie in de bouwfase is - achteraf bezien - wel degelijk een vergunning voor de bouwfase vereist. Die vergunningplicht zou mogelijk ondervangen kunnen zijn door de verleende vergunning voor de gebruiksfase. Indien de depositie in de bouwfase kleiner is dan de depositie in de gebruiksfase, zou de vergunning voor de gebruiksfase afdoende kunnen zijn. Is de depositie in de bouwfase echter groter dan in de gebruiksfase, dan zal de vergunning voor de gebruiksfase niet afdoende zijn, en zal alsnog toestemming voor de bouwfase verkregen moeten worden. Dat een onherroepelijk vergunning geen zekerheid biedt, volgt ook uit de Logtsebaan-uitspraak van de Raad van State. Vergunningen op grond van de Wnb kunnen onder voorwaarden immers worden ingetrokken. Het antwoord op de vraag of een onherroepelijke vergunning voldoende zekerheid biedt, zal ongetwijfeld snel volgen. MOB heeft blijkbaar een handhavingsverzoek ingediend tegen de verbouwing/renovatie van het Binnenhof. Nieuwe situaties In het kader van lopende en nieuwe vergunningsaanvragen zal de stikstofdepositie voor de bouwfase én de gebruiksfase beoordeeld moeten worden. Dezelfde regels zijn van toepassing als vóór de invoering van de bouwvrijstelling. Stikstofdepositie van een project zal primair met een voortoets moeten worden beoordeeld, en bij gebleken significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden passend moeten worden beoordeeld. Afhankelijk van de uitkomsten van de passende beoordeling is al dan niet een natuurvergunning voor de bouw- en de gebruiksactiviteit van het project benodigd. Conclusie Het vervallen van de bouwvrijstelling kan voor ieder project andere gevolgen hebben. Dit zal met name afhangen van de fase waarin het project zich bevindt. Indien de bouwfase nog niet is afgerond, verdient het aanbeveling om de depositie in deze fase alsnog te beoordelen. Afhankelijk van de uitkomst hiervan kunnen de risico’s vervolgens worden ingeschat. Leidt de bouwfase niet tot depositie, dan kan probleemloos worden doorgebouwd. Dan is immers geen vergunning benodigd. Is wel sprake van depositie, dan zou de vergunning voor de gebruiksfase afdoende kunnen zijn, indien de depositie in de gebruiksfase groter is dan in de bouwfase. Is die vergunning er niet of is die niet afdoende, dan bestaat er risico op handhaving. Handhaving kan mogelijk leiden tot intrekking van reeds verleende vergunningen, of tot stillegging van de bouwwerkzaamheden. Handhaving kan worden voorkomen door concreet zicht op legalisatie. Daarvoor zal in de regel een ontvankelijke aanvraag moeten worden ingediend en aannemelijk moeten zijn dat de vergunning wordt verleend. Mocht u nader geïnformeerd willen worden over dit onderwerp dan kunt u contact opnemen met Marnix Wolf per e-mail (wolf@rassers.nl) of telefonisch 076-5 136 127, of met Elke Wouters per e-mail (wouters@rassers.nl) of telefonisch 076-5 136 175.

10 nov. 2022

Wetsvoorstel ter voorkoming dat iemand erft van degene die hij heeft gedood

Inleiding Recent is door de rechtbank Gelderland een uitspraak gewezen, waaruit volgt dat een man die zijn echtgenote had gedood en tot tbs was veroordeeld toch kon delen in de erfenis van het slachtoffer. De rechtbank heeft hiermee de letter van de wet strikt toegepast, maar deze uitspraak heeft wel geleid tot Kamervragen. Minister Weerwind heeft vandaag aangekondigd duidelijker in de wet te willen opnemen dat mensen geen financieel voordeel mogen halen uit een misdrijf en komt in dit kader met een wetsvoorstel. Uitspraak De uitspraak die heeft geleid tot dit initiatief betreft een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2022. Uit die zaak blijkt dat de notaris een verklaring van erfrecht had afgegeven, waarin was bepaald dat de man van de overleden echtgenote op grond van artikel 4:3 lid 1 sub a BW van rechtswege ‘onwaardig’ was om te erven uit de nalatenschap van zijn overleden echtgenote. Artikel 4:3 lid 1 sub a BW bepaalt kort gezegd dat hij die onherroepelijk is veroordeeld ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, heeft getracht hem om te brengen, dat feit heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen, van rechtswege onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken. Dit zou in dit geval betekenen dat de broer van de overledene zou erven. In de procedure die hierop volgde werd eerst vastgesteld dat de strafrechter bewezen had verklaard dat de man zijn echtgenote opzettelijk van het leven heeft beroofd. De man heeft dit ook niet betwist. Hij is evenwel niet strafrechtelijk veroordeeld voor dit strafbare feit. De strafrechter spreekt alleen een veroordeling uit indien hij het te laste gelegde bewezen en strafbaar acht en indien hij de verdachte strafbaar acht. Geoordeeld is dat de man niet strafbaar is, omdat de doodslag hem wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan is de man ontslagen van alle rechtsvervolging, onder oplegging van de maatregel van tbs. In de procedure stond dus de vraag centraal, of ontslag van alle rechtsvervolging met het opleggen van de maatregel van tbs ook onder het begrip “veroordeling” van artikel 4:3 lid 1 sub a BW valt. De rechtbank meende van niet. De rechtbank gaat niet mee in de stelling dat artikel 4:3 lid 1 sub a BW ruim dient te worden opgevat, onder meer omdat hier (voor dit specifieke geval) in de parlementaire geschiedenis, in de literatuur en in de rechtspraak geen aanknopingspunten voor zijn te vinden. De stelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man in de gegeven omstandigheden de rechten uitoefent die hem als erfgenaam toekomen, mocht ook niet baten. De rechtbank kwam op grond hiervan tot het oordeel dat de man niet onwaardig is om te erven van zijn echtgenote die hij om het leven had gebracht. Minister Weerwind Minister Weerwind heeft vandaag laten weten duidelijker in de wet te willen zetten dat mensen geen financieel voordeel mogen halen uit een misdrijf (bron: nos.nl). Dit naar aanleiding van het feit dat Kamerleden Van Nispen (SP) en Ellian (VVD) van mening zijn dat dit indruist tegen het rechtsgevoel en dat dit niet de bedoeling kan zijn. Van Nispen zei hier verder nog over dat de wet op dit punt niet duidelijk is en dat dit kan leiden tot een onwenselijke uitkomst. Ik meen dat de wet hier juist wel duidelijk over is, gelet op het feit dat de wetgever er blijkens de tekst van artikel 4:3 lid 1 BW en blijkens de parlementaire geschiedenis bewust voor heeft gekozen om geen onwaardigheid te laten intreden in het geval dat een strafbaar feit niet aan de dader kan worden toegerekend vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Bovendien heeft de wetgever de bewuste keuze gemaakt voor een onherroepelijke veroordeling. Dat dit een vereiste is, is bij de totstandkoming van het nieuwe erfrecht in 2003 nogmaals benadrukt. Wel kunnen deze Kamerleden in mijn optiek worden gevolgd in hun stelling dat een en ander indruist tegen het rechtsgevoel. Minister Weerwind zegt in zijn reactie te begrijpen dat erven van iemand die je hebt gedood als onbevredigend en onbegrijpelijk wordt ervaren. De Minister heeft aangekondigd de wet, los van de afloop van deze rechtszaak (er loopt immers nog een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland), te gaan aanpassen, zodat dit soort gevallen in de toekomst niet meer kunnen voorkomen. In de eerste helft van volgend jaar wil hij een concept klaar hebben voor een wetsvoorstel. Tot slot Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen, of heeft u vragen over het erfrecht, neem dan contact met op advocaat Philip Vroegrijk: vroegrijk@rassers.nl / 06-25695963.

22 sep. 2022

Werkgevers opgelet: voorkom onterechte WGA en ZW premieverhogingen en bespaar kosten door een tijdige Whk-check!

Werkgevers opgelet: voorkom onterechte WGA en ZW premieverhogingen en bespaar kosten door een tijdige Whk-check! Met het vallen van de bladeren, valt binnenkort ook de beschikking voor de Werkhervattingskas weer bij alle werkgevers binnen. Neem deze niet voor kennisgeving aan maar controleer hem goed. Dat kan onterechte premieverhogingen voorkomen en veel kosten besparen. Hoe? Dat lees je hier.

21 sep. 2022

Video - Ontslag op staande voet na seksueel intimiderend gedrag

Bekijk hier een video over ontslag op staande voet na seksueel intimiderend gedrag.

21 sep. 2022

Wederom vernietigende uitspraak van de hoogste bestuursrechter over de TVL-regeling

Het CBb ziet zich gedwongen tot een intensieve toetsing van de TVL-regeling aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de gevolgen voor de betreffende ondernemers zeer ingrijpend zijn. Vandaag, 20 september 2022, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in een uitspraak over een TVL-subsidie voor de periode Q4 2020 overwogen dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb). Dit is de tweede keer dat de hoogste bestuursrechter oordeelt dat (een deel van) de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling) buiten toepassing moet worden gelaten omdat een ondernemer anders ten onrechte niet in aanmerking komt voor een TVL-subsidie. Wat was hier precies aan de hand? In deze casus was sprake van een ondernemer die in december 2019 een nieuw hotel oprichtte. Het eerste kwartaal van 2020 is gebruikt om het hotel te verbouwen en op te knappen. Voordat dit hotel de kans kreeg haar deuren te openen, werd Nederland getroffen door de coronacrisis. In het tweede kwartaal van 2020 is het hotel gedeeltelijk open geweest en in het derde kwartaal van 2020 heeft het hotel een omzet gegenereerd van ongeveer 60 % van de planning. In het vierde kwartaal van 2020 was het hotel wederom gedwongen (gedeeltelijk) haar deuren te sluiten. Op grond van de TVL-regeling kwam dit hotel voor de periode Q4 2020 niet in aanmerking voor een TVL-subsidie. Op grond van de TVL-regeling moet een onderneming namelijk minimaal 30 % omzetverlies hebben om in aanmerking te komen voor een TVL-subsidie. Dit omzetverlies wordt in dit geval bepaald aan de hand van de referentieperiode Q1 2020. Omdat het hotel in het eerste kwartaal van 2020 nog in de opstartfase zat, heeft zij in de referentieperiode geen omzet kunnen maken en komt zij niet in aanmerking voor een TVL subsidie. Dit is een probleem waar veel startende ondernemers tegenaan lopen en het is een ongewenst gevolg van de referentiesystematiek. Uit de parlementaire stukken blijkt dat het kabinet zich al lange tijd bewust is van deze referentieproblematiek en de hoge nood die het voor startende ondernemers meebrengt. Het kabinet heeft pas vanaf de periode Q1 2021 ervoor gekozen om een regeling te treffen voor deze startende ondernemers door ze een keuzemogelijkheid te geven voor de referentieperiode. Alleen vanwege uitvoeringsredenen heeft het kabinet ervoor gekozen om niet al in de periode Q4 2020 met een oplossing te komen voor deze referentieproblematiek. Dit is een beleidskeuze die normaliter door de bestuursrechter slechts terughoudend mag worden getoetst. Alleen omdat de gevolgen van deze keuze voor deze ondernemers zeer ingrijpend zijn, ziet het Cbb zich gedwongen intensiever te toetsen. Het CBb oordeelt dat de TVL-regeling voor de periode Q4 2020 ten onrechte is vastgesteld zonder in een oplossing te voorzien voor de groep startende ondernemers die niet kunnen kiezen voor een afwijkende referentieperiode. Het CBb acht de regeling op dit punt in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent concreet dat in dit geval het hotel niet om deze reden een TVL subsidie geweigerd mag worden. Het hotel moet de mogelijkheid krijgen om uit te gaan van een andere referentieperiode dan Q1 2020. Deze uitspraak biedt ook kansen voor andere ondernemingen die tegen hetzelfde probleem aanlopen. Indien u benieuwd bent wat deze uitspraak voor u kan betekenen of wanneer u nader geïnformeerd wilt worden over de mogelijkheden van de TVL-regeling, kunt u contact opnemen met een van onze advocaten van de Sectie Bouw en Overheid, Marnix Wolf (wolf@rassers.nl, 076-5 136 127), Elke Wouters (wouters@rassers.nl, 076-5 136 175) en Lieke Prinsen (prinsen@rassers.nl, 076-5 136 121).