Wat houdt het PAS in?
Het PAS is ontwikkeld om de problematiek van de stikstofdepositie in Nederland op te lossen. De stikstofdepositie is in grote delen van Nederland dermate hoog dat voor veel beschermde soorten en gebieden, waaronder veel Natura 2000-gebieden, de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen komen. Een verdere toename van stikstofdepositie is op grond van het PAS alleen toegestaan als aangetoond wordt dat dit geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen. De looptijd van het PAS is van 1 juli 2015 tot en met 1 juli 2021.
De uitspraak van de Afdeling
De Afdeling overweegt in haar verwijzingsuitspraak van 17 mei 2017 ten aanzien van de houdbaarheid van het PAS als volgt:
“Hoewel de Afdeling aannemelijk acht dat artikel 6 van de Habitatrichtlijn ruimte biedt voor het beoordelingskader dat met het PAS van kracht is geworden, kan zij aan het toepasselijke EU-recht en de rechtspraak van het Hof van Justitie, geen zekerheid ontlenen voor de beantwoording van bovenstaande vragen. Zij ziet daarom aanleiding hierover prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen”
De Afdeling laat in haar uitspraak derhalve blijken dat zijzelf van mening is dat het PAS in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat volgens de Afdeling geen reden zou bestaan om te oordelen dat het PAS geen stand kan houden. Omdat de Afdeling evenwel aan het toepasselijke EU-recht en de jurisprudentie van het Hof onvoldoende zekerheid kan ontlenen, stelt zij toch prejudiciële vragen. Of de Afdeling het met haar (voorlopig) oordeel bij het juiste eind heeft, moet derhalve nog blijken.
De prejudiciële vragen van de Afdeling aan het Hof van Justitie
De Afdeling stelt in een tweetal verschillende uitspraken vragen aan het Hof van Justitie. Eén van de uitspraken heeft betrekking op veehouderijen waarvoor op basis van het PAS natuurvergunningen zijn verleend. In die uitspraak wordt door de Afdeling onder meer gevraagd of het PAS op grond van de Europese Habitatrichtlijn mag worden gebruikt voor het verlenen van natuurvergunningen. De andere uitspraak ten aanzien van het weiden van vee en het bemesten van gronden gaat over een tegenovergestelde situatie. Daar is juist vanwege het PAS niet langer een natuurvergunning nodig. De Afdeling wil in dat geval weten of deze activiteiten op basis van de Europese Habitatrichtlijn zonder vergunning mogen worden toegestaan.
De Afdeling heeft het Hof Van Justitie verzocht om de zaken bij voorrang te behandelen, zo mogelijk vóór 1 juli 2018. Daarbij geeft de Afdeling aan dat het programma een looptijd heeft van zes jaar. Een deel van de depositieruimte voor nieuwe economische activiteiten mag in de eerste helft van de looptijd van het programma worden toebedeeld en een deel van de depositieruimte is gereserveerd voor toedeling in de tweede helft van de looptijd, aldus de Afdeling. De tweede helft van de looptijd van het programma vangt aan op 1 juli 2018. De behandeling van de zaken voor 1 juli 2018 zou volgens de Afdeling ertoe bijdragen dat duidelijkheid bestaat over de toepassing van het programma voor toestemmingverlening voordat met de toedeling van de depositieruimte die gereserveerd is voor de tweede helft van de looptijd van het programma wordt aangevangen.
Voorlopige voorziening
De Afdeling overweegt in haar verwijzingsuitspraken dat de omstandigheid dat prejudiciële vragen worden gesteld nog niet betekent dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zonder meer zou moeten worden toegewezen zolang het Hof van Justitie nog geen uitspraak over de gestelde prejudiciële vragen heeft gedaan. De Afdeling overweegt verder dat bij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal moeten worden bezien of afwijzing daarvan zal leiden tot onomkeerbare gevolgen in het licht van de doelstellingen van de toepasselijke richtlijn en de vragen die zijn gesteld over de uitleg van een aantal bepalingen in die richtlijn.
Directe gevolgen voor de praktijk
Vergunningen en plannen die zijn gebaseerd op het PAS en waartegen rechtsmiddelen zijn aangewend, zullen door de Afdeling worden aangehouden totdat het Hof van Justitie op de vragen een antwoord heeft gegeven. Dat ook rechtbanken tot die tijd de zaken die betrekking hebben op het PAS zullen aanhouden, is waarschijnlijk. Er bestaat immers pas duidelijkheid nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
Op de consequenties voor gedane meldingen en onherroepelijke toestemmingen gaat de Afdeling in haar uitspraken niet expliciet in. Het is om die reden nog maar de vraag of van een gedane melding of onherroepelijke toestemming thans op grond van het PAS gebruik mag worden gemaakt.